Ontdekkingen in Oost-Europa: het Balatonmeer in Hongarije

Jan van Putten

Bij reizen door Oost-Europa konden we Hongarije waarderen om z’n prima net van snelwegen: dan was je er tenminste snel weer uit... Alleen tussen Györ en Boedapest zagen we een beetje serieuze bult, maar voor de rest: platter dan plat. Weinig aan, volgens ons. Nu weten we beter. 

Op weg vanuit Oostenrijk besluiten we toch Hongarije eens te verkennen. Onderlangs de Neusiedlersee, net na Wiener Neustadt, verlaten we de Oostenrijkse A3. Via de Hongaarse Alpen, een landschap dat niet onderdoet voor Beieren, komen we in de Hongaarse grensstad Sopron.

Aan alles is te zien dat Hongarije voor de Eerste Wereldoorlog deel uitmaakte van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Zo heeft Sopron ook in het Duits een naam: Odenburg. Dwalend in de binnenstad wanen we ons in een Oostenrijkse barokstad. Met hier en daar nog een stukje middeleeuwen van vóór de grote stadsbrand van 1676.  

Mocht je onverhoopt een tandarts nodig hebben, je struikelt erover. Immens, hoeveel reclame hier wordt gemaakt voor gebitsbehandeling.  

Ingang van hout 

Ons eigenlijke doel is het Balatonmeer, met 596 vierkante kilometer het grootste van Europa buiten Rusland. We strijken neer op camping Napfény in Révfülöp, een oud vissersdorpje dat niks voorstelt, maar een prima plek waarvandaan je de noordkant van het meer kunt verkennen, bijvoorbeeld per fiets. 

In de Kálivallei, een ring van uitgedoofde vulkanen, stuiten we op Kékkút, een dorp met 74 inwoners, omringd door wijngaarden. We vinden het een plaatje, of je zo in een ansichtkaart stapt.  

Cadillac-museum 

In noordelijke richting komen we op het schiereiland Tihany, waar de prachtig gelegen abdij hoog over het meer uitkijkt. Hier nemen we de veerpont naar de zuidelijke oever. Als we staan te wachten op de pont, ontmoeten we een Nederlandse vrouw die de Sultan’s Trail loopt, een wandelroute van Wenen naar Istanbul, 2.500 kilometer lang. Wat een onderneming! 

Ga je met de boot, dan bereik ja na zo’n vijftien kilometer linksaf Siófok, ook wel het Ibiza van Balaton; je moet dus wel van drukte houden. De enige bezienswaardigheid – vinden wij – is de Evangélikus Templom: we zouden hem bijna mooi van lelijkheid noemen. Een heel aparte ingang van hout, net of je door twee ogen wordt aangestaard.  

Van Révfölüp verhuizen we naar Keszthely, aan de westpunt van het meer. We staan op camping Castrum, recht voor het enorme zwembad. En dat voor ons alleen. Een echte eyecatcher in deze kleine stad is het Cadillac-museum: liefhebbers van het iconische automerk komen bij de tientallen oude modellen helemaal aan hun trekken. 

Ook bezoeken we het achttiende-eeuwse kasteel Festetics. Fantastisch, vanbuiten en vanbinnen. Waar maak je een kasteel mee waar ze zo zuinig zijn op de parketvloeren, dat je een soort pantoffels krijgt uitgereikt om de vloeren te sparen?  

We moeten intussen erkennen: Hongarije heeft veel meer te bieden dan we dachten. We steken het Mecsekgebergte over en komen in Pécs. Op camperplaats Familia Camping ontvangen Péter en Maria Erös ons. Maria bestiert haar camping als een kleine sergeant-majoor. Folders inkijken mag, meenemen niet: “Jij gooit ze thuis weg en ik moet nieuwe betalen.” Maar we staan mooi onder de notenbomen en de bus naar de stad is vlakbij.  

Pécs is een levendige studentenstad, waar de invloed van het rijke verleden duidelijk zichtbaar is. We komen ogen tekort in de Cella Septichora, ondergrondse grafkamers uit de laat-Romeinse en vroeg-christelijke tijd. 

Boven op die grafkamers is uiteindelijk de Petrus- en Paulusbasiliek gebouwd. Pas toen nijvere arbeiders in 1782 voor een nieuw te bouwen archief de fundering gingen uitgraven werd de eerste kamer ontdekt, die met de afbeeldingen van Petrus en Paulus. 

We gaan de Donau opzoeken en komen uiteindelijk terecht in Dunaföldvár, door veel te vragen, want de navigatie brengt je er niet. 

Paar keer woordwaarde 

We staan onder aan de József Beszédesbrug en hebben een fantastisch uitzicht over de brede Donau. Herinneringen aan het roemruchte verleden van de stad vinden we in kerken en kapellen. Maar zeker een bezoek aan de Csonka-toren is de moeite waard. Vanaf dit restant van een door de Turken verbrand kasteel hebben we een schitterend zicht op de brug over de Donau. 

Als we naar het busstation lopen, komen we een plaquette tegen met de naam van Ferenc Puskás (1927-2006). Als aanvoerder en een van de beste voetballers ter wereld leidde hij het nationale voetbalteam van Hongarije in 1952 naar olympisch goud. Apetrots zijn ze in Dunaföldvár en dat terwijl hij hier maar drie maanden heeft gewoond. 

Een rit van ruim twee uur in een comfortabele lijnbus brengt ons in Boedapest. Scrabble moet leuk zijn in dit land, bedenk je, als je onderweg al die reclameborden ziet met die lange en niet uit te spreken woorden: je hebt altijd een paar keer woordwaarde.  

In Boedapest is een mooie camperplaats, de Haller camping. Gedateerd sanitair, maar je komt voor de stad en de tramhalte is vlakbij. Maar wij staan nu eenmaal in Dunaföldvár, dus onze tijd is beperkt – we moeten ook weer terug naar de camper. En zo komen we op de kades van de Donau terecht, waar genoeg te zien is. 

Al lopend hebben we een schitterend uitzicht op het oude stadsdeel Buda, van het Buda-kasteel via het Vissersbastion tot de Matthiaskerk. En de residentie van president Orbán ergens daartussenin. Ook bekijken we de bedrijvigheid op de Donau. 

Net na de Kettingbrug passeren we het monument A cipök, ofwel De schoenen. Dit monument uit 2005 beeldt zestig paar bronzen schoenen uit, die de Joodse Hongaren symboliseren die op deze plek in de Tweede Wereldoorlog werden doodgeschoten door landgenoten, de zogenoemde Pijlkruisers. 

Eerst moesten ze hun schoenen uittrekken – want die waren waardevol – en vervolgens werden ze geëxecuteerd. De Donau voerde de lichamen mee. Je voelt hoe alle aanwezigen onder de indruk zijn. 

Nachtegaal 

De volgende morgen steken we vanaf de camperplaats de Donaubrug over. We snappen waarom Dunaföldvár de Poort naar de Poesta genoemd wordt. De poesta is het steppelandschap van de Hongaarse laagvlakte, plat dus. Een paar jaar geleden hebben we een stop gemaakt in Tiszagyenda, midden op de poesta, in het nationaal park Hortobágyi. 

Een Nederlands stel, George en Hellen Streur, heeft er een vakantieparkje genaamd Puszta Eldorado met ook drie plaatsen voor campers. We gaan er weer eens kijken. We worden niet teleurgesteld, er heerst een prettige rust. 

Vanaf de camping fietsen we over Nederlands aandoende dijkjes naar het Tisza-meer. Na zo’n dertig kilometer trappen komen we in Abádszalók. Deze samenvoeging van twee onbetekenende vissersdorpjes heeft een grote toeristische ontwikkeling doorgemaakt sinds er bij Kisköre een stuwdam in de rivier de Tisza is gebouwd. Het daardoor ontstane meer, 134 vierkante kilometer groot, was de basis voor de ontwikkelingen. 

Rond het meer ligt een fietsroute van 120 kilometer lengte, waarvan we een klein deel doen. Terug op de camperplaats luisteren we ’s avonds of we de nachtegaal horen, die hier niet bepaald zeldzaam is. Maar helaas, we horen hem niet. 

Aan stedenschoon heeft de omgeving heel wat te bieden en daarom gaan we richting Eger. De stad is bekend om de Egri Bikavér, ofwel stierenbloed, de befaamde rode wijn uit het omringende gebied, aan de voet van het Bükk-gebergte. We zetten de camper neer op Camping Oko Panzio in Szarvaskö, vijftien kilometer van Eger. En volgens Campercontact is de bushalte dichtbij. Dat is handig, want het weer nodigt niet uit om te fietsen. 

Wijnkelders 

De enorme basiliek, vlak bij het busstation, is een bezoek waard. Het neoclassicistische interieur van deze op een na grootste kathedraal van Hongarije oogt somber maar indrukwekkend. Vanaf de basiliek lopen we via een voetgangersgebied door het centrum. Onderweg passeren we veel wijnwinkeltjes, die duidelijk maken wat het hoofdproduct van de regio is. Maar wijn is er niet alleen boven de grond: onder de stad loopt een gangenstelsel van 130 kilometer, dat een aaneenschakeling vormt van wijnkelders. 

Later zijn we in het kasteel dat de stad domineert. Een suppoost wijst ons er met handgebaren op dat we gauw naar boven moeten. Amper boven worden we van onze sokken geblazen door een immense explosie: iedere dag om 16.00 uur vuurt een groepje in middeleeuwse uniformen gestoken kanonniers een stuk geschut af. 

Viszontlátásra  

Het perfecte net van M-wegen brengt ons vlot naar het zuidelijke Felsöszentmárton, aan de grens met Kroatië. Daar strijken we neer op camping De Ommekeer, inderdaad eigendom van een Nederlander. In zijn voormalig postkantoor ontvangt Leo van der Wiel, ooit kapper, ons als een echte gastheer. Onder de notenbomen vinden we een prima plek. 

Op de een of andere manier heeft dit verder onbetekenende dorpje een aantrekkingskracht op Nederlanders. Volgens Leo spreken er van de amper duizend inwoners zeker veertig Nederlands. Dat merk je wanneer je aanschuift in de plaatselijke kroeg Nada. We nemen node afscheid van De Ommekeer en steken bij Barcs de rivier de Drava over naar Kroatië. 

Terugkijkend op onze reis door Hongarije stellen we vast dat er in dit land nog veel te ontdekken valt. Daarom zeggen we van harte tot ziens: Viszontlátásra!