Genieten van geschiedenis in Nedersaksen

Agnes Jeurnink

Nedersaksen kent veel historische steden met kastelen, kerken en vakwerkhuizen. We storten ons op de geschiedenis en de talloze verhalen, maar er is ook tijd voor lokale biertjes, likeurtjes en enorme slagroomsoezen.

Cover AJE Bier In Nedersaksen Einbeck Tiedexer Strasse

Celle was in de zeventiende eeuw belangrijker dan het grote Hannover, doordat de hertogen van Braunschweig-Lüneburg er in het kasteel resideerden. Tijdens de rondleiding duizelt het ons van de vele hertogen en de verschillende familiebanden. Er zijn verhalen over dobbelen om opvolging, bruidsruil en wrede verbanning van vrouwen. De kamers zijn ingericht zoals het was ten tijde van de laatste hertog: Georg Wilhelm. 

We bezoeken het inpandige theater en uiteindelijk mogen we naar de kapel kijken. Die is werkelijk prachtig. In 1485 is de kapel ingewijd en in de zestiende eeuw is hij heringericht als vroegprotestante kerk in renaissancestijl. Er zijn vele schilderingen op hout, zandsteenreliefs en houtsnijwerken. Voor de hertogen werden hoog in de kerk speciale plaatsen gecreëerd, want zij stonden tenslotte dichter bij God.

Visnamen

Langs de straten richting het kasteel kwam steeds meer bewoning, waarmee de stad Celle was geboren. Aangezien het oude centrum helemaal gespaard is gebleven in de Tweede Wereldoorlog, kunnen we nu nog genieten van bijna vijfhonderd vakwerkhuizen. In een daarvan zit het winkeltje Zapfhahn, met een wand vol bolle flessen met likeuren. Natuurlijk kiezen we voor de hertog Georg Wilhelm-likeur, die we op een piepkleine patio nuttigen. De vele tuinen van Celle kunnen wachten tot morgen. 

Vanaf de camperplaats in Celle is het ongeveer zestig kilometer rijden naar de stad Hildesheim. We ontmoeten onze gids op de Marktplatz, waar we omringd worden door fraaie oude vakwerkhuizen. Ze haalt ons echter meteen uit de droom door te vertellen dat alle huizen zijn gereconstrueerd. In 1990 was alles voltooid. 

Hildesheim stond op de zogenoemde Fish-code-list, met de 94 mooiste Duitse steden die visnamen kregen, om zo onverwacht door de geallieerden gebombardeerd te kunnen worden. Hildesheim kreeg de naam finnock: zeeforel. Op 22 maart 1945 is bijna de gehele stad vernietigd. Ook de kerken, waarvan er nu twee op de Werelderfgoedlijst van Unesco staan. 

Leeuwenstad 

De vroegromaanse Michaeliskirche is bijzonder vanwege het beschilderde houten plafond, dat nog grotendeels origineel is uit de veertiende eeuw. Tijdens de oorlog werd het plafond verstopt. Ook de schatten van de St Mariä Himmelfahrt werden verborgen in de kelders van de stad, dus zien we nog de middeleeuwse kroonluchters en de indrukwekkende bronzen deur. 

De duizend jaar oude rozenstruik is eveneens bij het bombardement verbrand en bedolven onder de stenen, maar kort daarop kwamen er weer nieuwe loten aan de struik en dat zagen de inwoners als een teken van hoop. Ook wij zien nu weer nieuwe scheuten en beschouwen dat maar als een teken dat we de volgende dag de Rosenroute moeten lopen langs alle highlights van de stad. 

Braunschweig is met z’n tweehonderdvijftigduizend inwoners de grootste stad die wij bezoeken. De bijnaam Leeuwenstad heeft de plaats te danken aan Heinrich der Löwe, die in 1142 de stad tot zijn residentie maakte en er prachtige gebouwen liet neerzetten. 

Tegen scheurbuik 

Op de historische Burgplatz staat het leeuwenstandbeeld dan ook prominent aanwezig – een kopie, zoals we later zullen merken. Heinrich der Löwe ligt samen met zijn vrouw Mathilde in De grote Dom St. Blasii begraven. De levensboomkandelaar die we zien heeft nog gebrand op zijn begrafenis. Naast de Dom bouwde hij Burg Dankwarderode, waar hij woonde. Door de eeuwen heen is het gebouw vele malen afgebrand en in de negentiende eeuw was het verworden tot een ruïne. 

In 1906 is het paleis weer helemaal gereconstrueerd en na de oorlog tussen 1980 en 1995 gerestaureerd. In het paleismuseum bewonderen we het originele bronzen beeld van de leeuw, in 1170 gemaakt door mensen die nog nooit een echte leeuw hadden gezien. 

Nadat we in het museum Altstadtrathaus veel over de geschiedenis van de stad hebben gezien, maken we op een van de vele marktpleinen kennis met het Braunschweiger Mumme-biertje. Dit gerstmoutextract bestond al in de middeleeuwen en kon door het hoge alcoholpercentage en suikergehalte goed bewaard worden, waardoor het de zeelieden beschermde tegen scheurbuik. 

Tegenwoordig wordt het ook gebruikt om eten mee op smaak te brengen en is er zelfs Mumme-snoep en Mumme-glühwein te koop. 

Verrassend lekker 

Het is maar een kleine vijftien kilometer naar de fraaie camperplaats van Wolfenbüttel. Hier wordt Jägermeister gemaakt, maar die laten we staan tot de avond. Eerst bekijken we het kasteel. Van de vele bewoners was Herzog Anton Ulrich de meest excentrieke. Hij wilde zijn rijkdom tonen zonder veel geld uit te geven en daarom speuren we naar de 48 geschilderde nepvensters. 

Het kasteel herbergt nu een museum dat het hoofse leven in de zeventiende en de achttiende eeuw laat zien. In het stadsmuseum leren we dat er ook Nederlanders betrokken waren bij de opbouw van Wolfenbüttel. Het had, niet verwonderlijk, met water en grachten te maken. 

Voor een biertje komen we terecht bij brouwerij Denver’s. Een van de namen van een biertje valt ons op: Praetorius hebben we eerder gezien in de prachtige Mariakerk van de stad. Michael Praetorius was de hofdirigent en componist van het lied Er is een roos ontsprongen, nu bekend als kerstlied. Zo zie je maar weer, geschiedenis en religie zijn prima te combineren met een biertje. 

’s Avonds in restaurant Zimmerhof 13 bestaat het toetje uit een proeverij van de drie soorten Jägermeister. De eigenaar serveert het ons bekende kruidenlikeurtje getopt met bierschuim, wat verrassend lekker is. Daarna krijgen we de scharf-versie met gember: minder lekker. Tot slot drinken we de variant Manifest en zijn meteen verkocht. Er gaat zeker een fles mee naar Nederland. 

Zilverader 

In Goslar verblijven we op Harz Camp Goslar. De binnenstad staat samen met de mijn Rammelsberg en het Oberharzer watermanagementsysteem op de Werelderfgoedlijst van Unesco. De hele stad ademt mijnbouw en heeft daar alle rijkdom aan te danken. De legende wil dat het stampvoetende paard van ridder Ramm in de tiende eeuw een zilverader vond. De ontdekking van zink, koper, goud, lood en nog veel meer metalen volgde.

Mijnbouw zien we overal terug: op het marktplein als we naar het klokken- en figurenspel kijken, in het Zinnfiguren-Museum en in het Goslarer Museum. Ook de Kaiserpfalz, een romaans paleis uit de elfde eeuw, is er verrezen omdat koning Hendrik II werd aangetrokken door de aanwezigheid van zilver. 

Het is echt te veel om in één dag te bekijken, dus fietsen we de volgende dag weer richting de stad. Tijdens de koffie stuiten we op een wel heel groot uitgevallen gebakje: de Butterhannes Windbeutel. Een lokale specialiteit, vernemen we, dus gaan we los en kunnen daarna de lunch overslaan. 

Spontane gisting 

Ook het Gosebier is zo’n lokale specialiteit. In de middeleeuwen was Goslar al beroemd om zijn goede bier. Toen de stad 1552 de mijnbouwrechten verloor aan het hertogdom Brauschweig-Wolfenbüttel, werd de bierexport bevorderd, met als gevolg bijna vierhonderd brouwrechten. 

Gosebier werd gebrouwen volgens het principe van spontane gisting. Het mengsel van water en graan werd opgeslagen in kelders, in open gistingsvaten en dan was het hopen dat er biergist van de vochtige muren en plafonds in de vaten zou komen. 

Deze oude methode betekende in de negentiende eeuw het einde van de bierproductie. Pas een eeuw later startte de productie weer. In het Brauhaus op het marktplein genieten we van het Gosebier, met uitzicht op de brouwketels. 

We reizen verder en bezoeken stad nummer zes van ons lijstje. Vanuit de camperplaats bij het plaatselijke zwembad wandelen we naar het centrum van Einbeck. De stad werd in de loop der eeuwen geteisterd door vele branden. In 1540 en 1549 is de stad bijna geheel afgebrand en in de zeventiende en negentiende eeuw waren er ook branden.

Gelukkig zijn er nog zo’n honderdvijftig mooie vakwerkhuizen bewaard gebleven. Als we op de Marktplatz staan, hoeven we alleen maar om onze as te draaien. Maar het mooiste exemplaar vinden wij toch wel het Eickesche Haus uit 1652, waarin nu het toeristenbureau is gevestigd. Het is versierd met prachtig houtsnijwerk van mythologische en christelijke figuren. 

Vloerverwarming 

Als we het Einbecker Bierpfad lopen, zien we in de Tiedexer Strasse alleen maar vakwerkhuizen en allemaal hebben ze enorme toegangsdeuren. In de stad waren tot de zeventiende eeuw meer dan zevenhonderd brouwrechten en de hoge entreedeur was nodig omdat de kar met de brouwpan erdoor moest kunnen. Omdat er genoeg opslagruimte moest zijn voor de gerst, tarwe en hop, zijn het ook hoge huizen. 

Het bier was voor eigen consumptie, maar doordat Einbeck tot de Hanze behoorde, werd het bier ook naar verschillende delen van Europa getransporteerd. In het Brodhaus, een van de oudste herbergen van Nedersaksen, gaan wij nog even genieten van een proeverij van het Einbecker bier. 

In het stadhuis van onze laatste stad Göttingen kijken we onze ogen uit. De hal hangt vol met schilden van Hanzesteden, ook Nederlandse en er zijn vele wandschilderingen met taferelen uit de renaissance. Hier geen hertogen en koningen, maar gewone burgers en onderwerpen uit het dagelijks leven, zoals geboorte, dood, de positie van de vrouw en de verschillende beroepsgroepen.

In de raadszaal, waar het stadsbestuur vergaderde, was aan het einde van de veertiende eeuw al vloerverwarming met hete stenen. De raad bestond uit twaalf personen en in de vloer zien we inderdaad twaalf gaten. 

Kroegentocht 

Buiten zijn we getuige van een bijzonder tafereel. Een jonge man staat boven op de fontein. Hier mag dat, sterker nog, hier moet dat. Göttingen is een universiteitsstad en eenieder die afstudeert wordt geacht de ganzenhoedster, Gänseliesel, een bosje bloemen te bezorgen en haar te kussen.

In 1737 kreeg Göttingen de universiteit die geen enkele ander stad wilde hebben. Nu ademt alles in deze stad wetenschap en studenten. Vele musea en standbeelden zijn gerelateerd aan de universiteit en er is zelfs een universiteitsgevangenis. 

De universiteit mocht recht spreken en maakte je het als student te bont door bijvoorbeeld openbare dronkenschap, verkeerde kleding of te laat komen, dan volgde er een straf, tot en met opsluiting. Het verbod om de celmuren te bewerken werd massaal genegeerd, dus we zien vele namen en tekeningen. Zo kon het voorkomen dat studenten ontdekten dat papa of opa vroeger ook had ‘gezeten’. 

Waar studenten zijn, zijn kroegen, dus wij gaan op kroegentocht. In de Nautibar wordt bier gebrouwen met de toepasselijke naam Scholar Bier. In Thanner’s is vooral het bruine kroeginterieur opzienbarend.

En we sluiten af in de donkere keldergewelfen van café Trou, waar vele beroemde en niet-beroemde studenten ons voorgingen.