Camperen langs de Zuid-Willemsvaart

Marja van Kampen

Tweehonderd jaar geleden ging de eerste schop in de grond voor de Zuid-Willemsvaart. Wij volgen de 122 kilometer van ‘s-Hertogenbosch tot Maastricht per camper en vinden slechts één standbeeld voor de noeste gravers van destijds. Alle honneurs gaan naar kanalenkoning Willem I.

Heel genoeglijk volgen we de Zuid-Willemsvaart, van noord naar zuid, met zo nu en dan een kijkje in het verleden. De vraag is of die eerste schep met zand gevierd of herdacht moet worden, want het was keihard werken voor die zesduizend vrouwen en mannen, die 25 tot 40 cent per dag verdienden met hun graafwerk.  

Het kanaal moest tien meter breed, twee meter diep en 122 kilometer lang worden. De vrouwen droegen – dikwijls onderwijl breiend – het uitgegraven natte zand in manden op hoofd of rug naar boven, want aanvankelijk waren er niet genoeg kruiwagens. Voor het Brabantse deel was het plan de rivier Aa te kanaliseren, maar kaarsrecht graven bleek toch makkelijker. 

Er was natuurlijk een jarenlange voorbereiding nodig geweest van meten, boren, land onteigenen en bouwsels afbreken. De start was uiteindelijk in 1822 en het kanaal was na vier jaar over de volle lengte voltooid. Met 35 bruggen, 9 ponten, brug- en sluiswachtershuizen en 21 sluizen die het hoogteverschil van 40 meter moesten overbruggen, petje af. 

Wie gaat dat betalen? 

Vanaf de Bossche camperplaats wandelen we naar het middeleeuwse centrum, waar de Zuid-Willemsvaart er doodstil bijligt. Geen vrachtschepen. Sluis 0 richting het zuiden is buiten werking en ook de oude ophaalbruggen liggen er brodeloos bij. Prachtig dat enthousiastelingen zich ontfermen over drie verweesde brugwachtershuisjes: vol herinneringen, nu toevluchtsoord voor denken, doen, cultuur en ontmoeten.  

Wij nemen een kijkje bij het brugwachtershuisje Orthenbrug, nu Camping Koffietent, waar muziek en vrolijkheid heersen. Triest dat ook de schipperskroegjes en tagrijnen – winkels in scheepsbenodigdheden – verleden tijd zijn: sinds 2015 wordt alle vrachtvaart om het Bossche centrum heen geleid over het Máximakanaal.  

Lijdzaam wacht het voormalige kanaalgebied op het beloofde Zuid Willemspark, dat de binnenstad met het buitengebied tot aan de Maas moet verbinden. Blijft de vraag: wie dat gaat betalen, zoete lieve Gerritje? 

Aan het kanaal woont kunstenaar Monique Broekman die het kunstproject Dat wat blijft coördineert, over de geschiedenis van de Zuid-Willemsvaart. In 2019 startte ze met binnenvaartschip Oostenwind, een reizende tentoonstelling die zich bij elke aanlegplaats uitbreidde mede dankzij de bewoners langs het kanaal en hun verhalen. 

In het centrum vervelen we ons niet: een historisch vaartochtje onder de stad op de Binnendieze, een kaarsje opsteken in de Sint-Janskathedraal, dit jaar achthonderd jaar oud en naar de Tramkade aan de Dieze, waar de Zuid-Willemsvaart uiteindelijk in uitloopt. De Tramkade is een bruisende en culturele hotspot in en bij een oude veevoederfabriek, waar oneindig veel te zien, te doen en te eten is. Op loopafstand van het centrum, supertrendy. Zouden ze er ook echte de Bossche bollen van bankbetbakkerij Jan de Groot hebben? 

Industrieel erfgoed 

Pal langs het kanaal rijden we over een vierbaansautoweg – ooit een smal jaagpad – naar Veghel. Met ons varen vrachtschepen op, zwaarbeladen met grondstoffen voor veevoeder en hoog gestapelde containers.  

De Zuid-Willemsvaart bracht Zuid-Nederland welvaart: na de aanleg volgde een fikse groei van bedrijvigheid en werkgelegenheid. Superslim dat Veghel in 1826 in eigen beheer een haven aanlegde, waarna handelaren, koop- en ambachtslieden zich nog sneller vestigden en het dorp flink groeide. We volgen een geocache-rondje, een route met behulp van de telefoon, met de titel Wat ooit was. Op attentietegels op de trottoirs vinden we interessante informatie.  

Daarna lopen we naar de voormalige coöperatie Cehave, een veevoederfabriek en industrieel erfgoed. Het ligt pal aan de al genoemde door Veghel zelf bekostigde haven en is nu omgetoverd tot trekpleister De Noordkade. Hier is van alles te doen en te consumeren, van platte patat tot hoge cultuur. 

Een adellijke titel

Bij Erp-Keldonk slaan we even af om het standbeeld De Kanaalgraver bij de kerk te bekijken, volgens ons het enige eerbetoon voor deze sappelaars. Grappig detail is dat nogal wat kanaalgravers hier bleven hangen en een vrijwillig stamboomonderzoek zal uitwijzen wie de nazaten zijn.

We rijden door naar Helmond, waar ze reuzeblij waren met de Zuid-Willemsvaart. Het is keigezellig langs de originele vaart met Nederlands oudste waterburcht Helmond als highlight. Begin negentiende eeuw woonde hier de familie Wesselman, die koning Willem I toestemming verleende het kanaal door de kasteeltuin te graven. De Wesselmannen waren slimme lieden met invloedrijke handelsvrienden, die fabrieken van textielnijverheid tot schroeven en bouten naar Helmond verhuisden.  

Na zo’n tien jaar vond de familie het wel tijd om – vele investeerders gingen voor – een adellijke titel aan te vragen en ja hoor, met geld kreeg je bij de Oranjes veel voor elkaar. Vanaf die tijd dragen de Wesselmannen een titel vóór – jonkheer, jonkvrouw – en Van Helmond achter de naam. Het kanaal moest na zo’n honderdvijftig jaar om de stad heen geleid worden, want de druk op de drie sluizen en meerdere hefbruggen in het centrum werd te groot. 

Nu we hier toch zijn, bezoeken we ook het supermoderne Museum Helmond met de expositie Antropoceen. Indrukwekkend met prachtige maar deprimerende foto’s, want door onder meer open mijnbouw, vuilstort, ontbossing en overbevolking bewerkstelligen wij onze eigen ondergang, zo luidt de boodschap. Daarna maar snel een groot glas wijn op een terras langs het kanaal om het rotgevoel te verdoven. 

Ontgoocheld 

Onze ontdekkingstocht gaat verder naar sluis 11 tussen Asten en Someren. Vanaf Asten en Nederweert moest er een deel door De Peel gegraven worden. In Nederweert waren toen veel logementen voor scheepsjagers, ook met paarden, die zich verhuurden om schepen langs het jaagpad te trekken. Schippers zetten ook dikwijls hun vrouw of oudste zoon in, een stuk goedkoper immers.  

We zijn benieuwd wat ze over het kanaal in het prachtig gelegen Museum Klok & Peel in Asten hebben. Niet echt veel, wel lezen we dat het turftransport via Helenaveen en de Noordervaart veel gebruikmaakte van de Zuid-Willemsvaart.  

Wat waren de bewoners van de stad Weert ontgoocheld toen ze na de afscheiding in 1830 niet bij België kwamen: zij dreven immers altijd handel met het zuiden. Gelukkig vestigden zich er snel fabrieken, zoals de Trumm-Bergmans Pijpenfabriek en de Weerter Scheepsbouw Maatschappij.  

Het centrum is levendig met de Markt en de Sint-Martinuskerk, maar Museum W, in het voormalige stadhuis, spant de kroon. Een eyecatcher met die goudkleurige aanbouw. Wij verbazen ons over de bizarre en spectaculaire design art van de in Weert opgegroeide kunstenaar Job Smeets.  

De stad wordt omringd door mooie natuur, rust en ruimte, dankzij de dekzandrug. Wij wandelen prachtig over de Boshoverheide, bekend van het grootste prehistorische urnenveld van West-Europa, wel dikwijls met de zinkfabriek aan de horizon. Vanaf de Zuid-Willemsvaart is namelijk een korte aftakking gemaakt voor die fabriek in Budel, die zich er vestigde vanwege de goedkope woeste grond, dito arbeidskrachten en natuurlijk... het kanaal. 

Kolenafvalbergen 

Dat er 43 kilometer van het kanaal in België ligt komt door de afscheiding in 1830. Pas in Maastricht krijgen komt het kanaal weer in Nederland. Wij camperen dus in het buitenland langs De Stop van Loozen in Bocholt – niet te verwarren met het Duitse Bocholt –, waar de Zuid-Willemsvaart een haakse bocht maakt. Vroeger een plaats waar kilometerslange files van schepen ontstonden, vandaar de naam. Het is niet eenvoudig in België langs de vaart te rijden, dat is een beetje jammer.  

Via Bree en Tongerlo komen we in Neeroeteren, drie minuten lopen van het kanaal. Het is geen bijster interessante plaats: Eisden – niet te verwarren met het Nederlandse Eijsden – is wel een leuke plek, waar de bewoners pronken met hun kolenmijngeschiedenis. Wij maken er een vijf kilometer lange wandeling in het Terhills Park en zien chique mijngebouwen, twee spectaculaire mijnschachten en een natuurgebied met begroeide terhills, ofwel kolenafval bergen, allemaal grandioos. 

De nabije outlet MaasMechelen Village kán het oponthoud even wat langer maken... Weer vlak langs het kanaal komen we bij Oud-Rekem, een van de mooiste Vlaamse dorpen, maar wij rijden stug door naar ons eindpunt Maastricht. 

Klapbruggetje 

Bij Camperplaats Maastricht ligt de Zuid-Willemsvaart aan de overkant, bijna zoals die tweehonderd jaar terug was. We volgen het kanaal naar het centrum op zoek naar het zuidelijke eindpunt, of beginpunt. Er is een doorgang met sluis tussen het toen gegraven Bassin en de Maas op de plaats waar eens de tuinen van het klooster de Nieuwe Biesen waren, een ridder-priesterorde.  

De oude stad was vroeger hét middelpunt van de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden en een goede vaarverbinding was belangrijk. Rondom het Bassin vestigden zich alras industrieën, zoals aardewerkfabriek Petrus Regout, de Sphinx en het Veemgebouw.

Het Bonnefantenmuseum intrigeerde ons al een poos en dat willen we graag bezoeken. Van Pieter Bruegel tot extreem moderne kunst, maar de blikvanger is voor ons The Walthamstow Tapestry van Grayson Perry. Je blíjft ernaar kijken.  

Als we terugfietsen naar de camperplaats komen we langs Sluis 19 in de Zuid-Willemsvaart, met een klapbruggetje. De vaart is hier origineel smal met een jaagpad en we proeven echt de oude sfeer. Een romantische afsluiter van onze nostalgische toer. Genoten hebben we van deze tocht met al die interessante plaatsen.