Albanië per camper: verrassende binnenwegen
In het zuiden van Albanië zijn Nico en Joyce aangekomen in dé badplaats van het land: Sarande. Ze genieten er van de mooie omgeving en het lekkere eten. Van daaruit trekken ze het binnenland in, waar de wegen slecht zijn en soms zomaar ophouden. Aan het einde van een zware reisdag bereiken ze het stadje Berat, dat het “wonder van Albanië“ wordt genoemd. In deel 8 van hun camperblog staat hoe ze er met een foute taxichauffeur heen gingen en met een Nederlandse bus werden vervoerd.
Sarande is dé mondaine badplaats van Albanië. Er komen ook toeristen uit het nabijgelegen Griekenland en Italianen naar overvaren. Aan de overkant is het Griekse eiland Korfoe duidelijk te zien. Het centrum ligt op loopafstand van hotel Mediterrana (sitecode 19692) waar onze camper veilig achter de hekken staat. Deze zuidelijk gelegen badplaats heeft een lange en gezellige boulevard met tal van restaurantjes, stalletjes en terrassen. Tweemaal per dag gaat er een veerboot naar Korfoe, dat als dagtrip kan worden bezocht.
Opgravingen bij Butrinti
Butrinti: archeologische vindplaats
De volgende dag hebben we met de camper een uitstapje gemaakt naar Butrinti, een zeer bijzondere archeologische vindplaats, nog verder naar het zuiden. Vlak daarbij op de uiterste zuidpunt van het schiereiland Ksamil is ook nog een camping (sitecode 19676). Die hebben we bekeken. Lopende dan, want de weg er naar toe was zo slecht dat we onze camper daaraan niet wilden wagen. Terwijl die inmiddels toch al heel wat gewend was. Dus zagen we er van af hier te blijven. Er stond ook niemand, begrijpelijk, dus besloten weer naar Sarande terug te gaan. Met een klein pontveer konden we nog verder, maar ook dat leek ons te gevaarlijk.
Klein wiebelend pontje bij Ksamil
Omdat het weer mooi bleef besloten nog in Sarande te blijven. We flaneerden langs de boulevard, genoten onze lunch op een mooi terras en zagen met uitzicht op het water en Korfoe de ferries van en naar de Griekse haven Igoumenitsa voorbij varen. ’s Avonds aten we weer op de boulevard. Voor de prijs hoef je dat niet te laten. Met prachtige grote mosselen vooraf, salades en uiteraard het nationale gerecht: cewapsisi’s, kleine gegrilde en gekruide gehaktrolletjes. We moesten moeite doen om twintig euro met z’n tweeën kapot te slaan, inclusief wijn en de heerlijke koffie die ze hier overal hebben.
Romige mosselen van topkwaliteit
Door het binnenland van Albanië
De volgende morgen startten we de camper al vroeg. Benieuwd en onzeker begonnen we aan het traject door het binnenland van Albanië, waarover we al veel hadden gehoord en gelezen. Het viel ons niet mee. Het was zelfs vreselijk in velerlei opzichten. We namen uitsluitend rode en gele wegen op de kaart. Het was maar 150 kilometer in totaal. Niet veel dus, maar we kozen voor een omweg van 40 kilometer omdat we anders witte weggetjes op de kaart hadden moeten nemen. waarin ook nog twee bergpassen zaten met stijgingen van 10-15 %. En het was onbekend hoe de toestand van de weg zou zijn.
Mooie weg naar Gjirokaster
Het eerste stuk van 45 km naar Gjirokaster was deels een hele goede nieuwe weg, maar soms bij dorpen zo slecht en smal, dat we over die 45 kilometer ruim twee uur hebben gedaan. Bij een rotonde zouden we een soort grindweg in hebben moeten rijden, maar ernaast lag een brede nieuwe asfaltweg. Dus dachten we: die grindweg zal wel fout zijn en we nemen die asfaltweg. Die was geweldig goed en mooi. Reden ruim twintig kilometer door een prachtig landschap, met her en der een schaapsherder en nederzettingen van zigeuners. Konden zelfs in de vijfde versnelling rijden. We konden het bijna niet geloven en genoten van al het moois om ons heen. Tot we plots voor een grote hoop grind midden op de weg stonden. Wat bleek: de weg hield daar gewoon op. We moesten dus draaien en weer helemaal terug. Een jongeman langs de weg die een beetje Engels sprak, zei ons dat we verkeerd zaten. Dit was een deel van de nieuwe weg naar de Griekse grens, maar wanneer de rest zou worden aangelegd wist hij niet.
Uiteindelijk pakten we de oorspronkelijke weg dus weer op. Vreselijk was die soms, grote gaten, asfalt deels het ravijn ingezakt, bruggen waar je wegens de gaten en losse ijzeren platen zigzaggend overheen moest. Soms een deel onverhard, dan weer mooi asfalt. Scherpe haarspeldbochten, veel erger nog dan langs de kust toen we naar het zuiden gingen. Soms ook nog modder van de regen of weggespoeld grind op de weg, waardoor de voorwielen van de camper geen goede grip hadden. Slipten wel eens weg, niet leuk. We kwamen door de kleinste boerenplaatsjes. Hadden spijt dat we toch niet eerder via de rode weg op de kaart rechtstreeks naar de kust waren gegaan, maar konden ook niet meer terug. Gelukkig is het allemaal goed gegaan. De koelkast vloog open, grote rommel in de kasten, bagageluik bleek een puinhoop te zijn geworden, maar gelukkig geen pech. In het stadje Gjirokaster zijn we gestopt. We hebben er ook rondgelopen, maar zijn niet naar het kasteel gegaan dat er op een berg staat. Het was veel te steil om te lopen want het was nu goed warm geworden, over de 30 graden.
Een puntje Byrek: het nationale gerecht
Bij een bakker vonden we Byrek, de nationale specialiteit van Albanie. Dit hadden we nog niet eerder gegeten. Het is een soort quiche, maar dan wat dunner als een soort dubbel geslagen pannenkoek, gevuld met spinazie en kaas. Een andere was gevuld met gehakt en ui. Een erg lekkere lunch vonden we en heel bijzonder. We hebben deze dag ondanks de 150 kilometer wel veel in de auto gezeten. Want hele delen moesten we in de tweede versnelling en vaak bij klimmen zelfs in de eerste versnelling rijden.
Het wonder van Albanië
We stopten na 153 kilometer op een leuke camping in Berat (sitecode 19677). Goed sanitair, maar ook de prijs hoog en van ons niveau in Nederland: 17 euro per nacht. Ze vragen dat gelijk in euro’s, niet in hun eigen munt, raar is dat. Of zegt het wat over de economie hier? ’s Middag bezochten we het stadje Berat. In de reisgids heet de stad “het wonder van Albanië”. Vanwege de kunstzinnige lichtval en prachtige schildersmotieven op elke straathoek. Zoals Ruysdael en Hobbema zo mooi op het doek konden overbrengen. Volgens de reisgids dan. Waar mensen, huizen en natuur in volledige harmonie zijn, zoals schrijver A. den Doolaard in 1935 al in z’n boek “Van vrijheid en dood” beschreef. We waren dus zeer benieuwd. De Engels sprekende eigenaresse van de camping heeft ons uitgelegd hoe we er met de bus moesten komen. Kan met een klein busje, waarvan er hier zoveel rijden. Voor het geval er iets mis zou gaan, gaf ze haar mobiele nummer mee. Erg attent en een goede service, vonden we.
Steile straatjes naar huisjes van Berat
Voor de camping houden we het eerste de beste busje aan. We kunnen mee. Maar tijdens de rit legt de chauffeur uit, dat hij de stad niet in mag rijden. Hij brabbelt van alles wat we niet begrijpen. De radio staat keihard aan met afgrijselijke muziek. Hij telefoneert druk, rijdt voortdurend met één hand, rijdt veel te hard, daarbij steeds ook kuilen vermijdend en soms rechts inhalend. We zijn de enige passagiers en voelen ons niet op ons gemak. Plots gaat hij links af en stopt bij een soort busstation. Hij gaat niet verder en wil geld. We protesteren, zeggen dat we naar het centrum willen, maar niet dit. Hij reageert niet en wil geld. We geven een biljet van 200 Lek, wat 1 euro 40 is en krijgen nog wat terug. Protesterend stappen we uit. We zijn dus kennelijk in handen van een snorder gevallen, die geen vergunning heeft en daarom het centrum niet in durft.
Bussen van Conexxion in Berat
We vragen hier en daar hoe we in het centrum komen. Met de bus krijgen we te horen, die aan de andere kant van de straat stopt. We gaan er heen en groot is onze verbazing als er na enkele minuten een bus van Connexxion uit Holland stopt. Met een bordje centrum erop. Lachend stappen we in. De Nederlandse teksten, dat je niet met de bestuurder mag praten en dat er video-opnamen uit veiligheid worden gemaakt, hangen er nog in. We vinden dit wel een beleving. Een conducteur komt 100 Lek ophalen, dus 79 eurocent per persoon. Een kaartje krijgen we niet, het geld gaat in z’n broekzak. Na tien minuten zijn we in het centrum. Daar blijken nog veel meer bussen van Connexxion te rijden, net als van andere maatschappijen uit diverse landen. Niets is overgeschilderd, wel allemaal met een nummerbord van Albanië. Duidelijk dus allemaal afdankertjes van elders.
We bekijken het centrum, dat grotendeels overhoop ligt. In grote plantsoenen staat meer vuil dan echte beplanting. De meeste zitbanken zijn kapot. Grote gaten in de trottoirs, rioolputten zonder deksels. We moeten uit veiligheid meer naar de grond kijken dan om ons heen. De weg naar het oudste deel van de stad, dat tegen de berghelling rond het kasteel is opgebouwd, is amper te belopen. Glad, ongelijke stenen en zeer steil. Het advies is met een taxi te gaan, maar die zien we nergens. Bovendien is het somber en zwaar bewolkt geworden. De zon is verdwenen, dus van bijzonder schilderslicht zal ook wel geen sprake zijn. Op een marktje is van alles te koop, boeren uit de omtrek zitten er met hun eigen groenten en fruit. Onder een boom zit iemand waar je sigaretten per stuk kan kopen en in een stalletje iemand die z’n eigen tabak in grote broden van een pond verkoopt om er zelf sigaretten van te draaien.
Weer bij de camper
Voor de terugtocht hebben we het nummer van de bus en de bestemming op een briefje van de campingeigenaresse meegekregen. We vragen aan een jongeman, waar het busstation is. Hij spreekt iets Engels, maar beter Italiaans. Wij dus niet. Hij gaat bellen en drukt z’n mobieltje na enige tijd in onze hand. Er is een Engels sprekende dame aan de lijn. Ik vraag haar waar het busstation is. Ze wil weten waar we precies staan. De jongeman neemt de telefoon over en zegt dat. Dan wij weer en horen dat het busstation is waar de bussen staan. Dat begrijpen we, maar wáár is het busstation, want daar moeten we heen. De vrouw weer: waar de bussen staan. We komen er niet uit, bedanken de man maar voor z’n hulp en gaan verder.
We laten ons briefje aan diverse personen zien en de laatste wijst ons naar een paal waar een bordje BUS aan hangt. Er staan nog meer mensen en inderdaad komt er een bus. Nu één uit Frankrijk, zo blijkt uit de originele bordjes binnenin. Hij gaat naar het busstation. Daar stappen we uit en laten ons briefje weer zien. Daar staat ook de halte op waar we moeten uitstappen om dicht bij de camping te komen. De bus gaat naar Tirana en zit helemaal vol. Deze lijkt afkomstig van een Griekse maatschappij. We betalen weer honderd Lek en wachten af. De conducteur waarschuwt ons op tijd. De bus stopt midden op de grote weg voor de camping, prima geregeld dus. We waren weer bij de camper!
Rond halftien wordt er op onze camperdeur gebonkt. We schrikken, doen de deur niet open en kijken eerst door het raam. Het blijkt de eigenaresse van de camping te zijn. Ze toont zich opgelucht dat we er weer zijn. Uit haar verhaal begrijpen we, dat ze ons nog niet had teruggezien en zich daarom erg ongerust maakte. Want er gebeurt daar van alles langs de weg zegt ze, er zijn veel chauffeurs en andere mensen met foute bedoelingen, voegt ze er aan toe. Dus het is mooi dat we er weer zijn. Ze wenst ons een goede nacht en sluit het hek van de camping. Onze laatste avond en nacht in Albanië is aangebroken voor we de volgende dag naar buurland Macedonië gaan.